Uit de pers over mijn essayistische werk
''Er
zijn er maar weinig die zich op zo'n volledige manier inspannen als hij; als
lezer, als essayist, als redacteur en auteur. Het zijn er altijd maar een paar
per generatie. Zonder mensen als Hans Groenewegen is er geen literatuur.'' Erik Lindner, 'Engagement', Op:
De
Groene Amsterdammer,
9-3-2012.
Over Met schrijven zin verzamelen.
Over poëzie in de Lage Landen
''Groenewegen wisselt in Met schrijven zin
verzamelen uitvoerige, doorwrochte en meanderende poëziebeschouwingen af met
korte, veeleer impressionistische commentaren bij afzonderlijke gedichten uit de
Nederlandstalige literatuur (..) positioneert zich nadrukkelijk als een zoekende
lezer, ook las een fervente herlezer, die eerdere visies en interpretaties van
gedichten ter discussie stelt (..) corrigeert of nuanceert (..) vroegere beelden
of herneemt zonder schroom een eerdere uitspraak die opnieuw overwogen wordt en
tot nieuwe bevindingen aanleiding geeft (..) De casus-Nolens bijvoorbeeld, laat
de wendbaarheid van Groenewegens 'leeshoofd' zien (..) Groenewegens aandacht
gaat bovenal uit naar het 'volledige' gedicht (..) Hij wil geen 'leverancier van
flarden' zijn die alleen citeert wat hem goed uitkomt (..) De afwisseling van
lang en kort zorgt voor een versnelling en vertraging van het ritme in de
bundelcompositie (..) Met schrijven zin verzamelen schetst het
portret van een lees- en levenshouding. De lezer zoekt zich een weg, wikt en
weegt de argumentatie en komt tot een zingeving die nimmer de indruk wekt een
statische karakter te hebben (..) de auteur geeft zijn lezerspubliek de
gelegenheid mee te overwegen en bewegingen in het eigen 'leeshoofd' te maken.''
Yves T'sjoen, 'Bewegingen in ''mijn lees- en leefhoofd''. Poëzieritiek van Hans
Groenewegen', in: Ons Erfdeel, 55(nov 2012)4, 169-171.
''Zijn essays bestrijken een flink scala aan dichters (..) van gemakzuchtige
dichters, die niet echt iets vragen van de taal, moet hij weinig hebben (..)
aandacht voor de tekst en van de lezer die Groenewegen heet, is goed voor de
poëzie, die leeft van dit soort ruimhartige lezers.'' T. van Deel, NBD Biblion
5-9/2012.
''Wat, naast dichter, is
Hans Groenewegen? Iets met het prefix ‘poëzie’ – zoveel is zeker (..)
Poëziecriticus niet: (..) Poëzie-analiticus of -theoreticus? Ook niet:
(..) Poëzie-exegeet evenmin: (..) Poëziebeschouwer dan? Dat
veronderstelt een koele afstand die Groenewegen nu juist wenst op te heffen
(..) Ik houd het op poëzie-essayist. Ook al omdat
poëzie-essayistiek een tegenstrijdig genre is. Een essayist zoekt zich een weg
langs allerhande opvattingen naar een acceptabele, tijdelijke plaatsbepaling.
Maar zoeken veronderstelt vinden, en ik betwijfel of Groenewegen daarop uit is
als hij schrijft dat ‘degene die zich met een gedicht bezighoudt, geen
bewijzen wil vinden voor een vooraf gegeven stelling. Hij wil iets ontdekken
wat hij nog niet ervaren heeft of rationeel kent.’ Een lezer ís hij, altijd
van poëzie, en daarover schrijvend wil hij ontdekkingen doen. Een onderzoekend
poëzielezer dus, die van poëzie verwacht dat ze hem telkens onbekend gebied
inleidt – en is zo iemand ooit gearriveerd?
Na Schuimen langs de
vloedlijn (2002) en Overvloed (2005) bereikt zijn tocht door de
Nederlandstalige poëzie met zijn jongste boek een mijlpaal van duizend
pagina’s rustig geschreven, hypersecure poëzie-essayistiek (..)
Het
narratief van Groenewegens essays is steevast een reconstructie van de
ontwikkeling van het oeuvre dat op zijn werktafel ligt.
In zijn nieuwe boek
leidt dat weer tot overtuigende stukken over dichters in wie ik eerder niet
veel zag (..) Lezen is bij hem met andere ogen naar jezelf
kijken, om een ruimte in het eigen ik te openen waarvan je nog niet wist dat
je die in je had. In
zijn essays spant hij zich in om die ervaring ook mogelijk te maken voor zijn
eigen lezers (..)'' Johan Sonnenschein, 'Contra-polemiek', in (op):
De Reactor.
''Hans Groenewegen levert zich uit aan de gedichten die hij leest. Hij
heeft het hele apparaat aan analytische technieken tot zijn beschikking, en
beseft zowel de waarde als de ontoereikendheid daarvan. Hij lijkt de angst te
missen dat hij ernaast zit. Hij hoort in de gedichten een hart kloppen en
probeert daarvan het ritme te pakken te krijgen. Onbekommerd schrijft hij dat
de dichter Hilbrand Rozema 'het verleden van religieus overgewicht' wil
ontdoen, en zowaar, daarna lees je de gedichten van Rozema anders. Ook na het
lezen van Groenewegens essays over bijvoorbeeld Leonard Nolens en Charles
Ducal vraagje je af of je deze dichters ooit nog anders kunt lezen dan met de
bril op die Groenewegen je heeft aangereikt.'' Nederlands Dagblad,
10-8-2012.
''dit is zijn grootste kracht: in een gedicht kruipen, niet tevreden zijn met het citeren van een mooie regel, maar proberen te doorgronden, letter voor letter, wat de dichter(es) ons zeggen wil. Misschien is het chauvinisme, maar deze theoloog weet hier maar één term voor: Groenewegen exegetiseert gedichten en als ik een dominee vond die de bijbeltekst zo zorgvuldig exegetiseert als Hans Groenewegen zijn gedichten, dan zat ik zondag aan zondag bij hem in de kerk (..) doet niet mee aan het loven en laken van modejager en modeverguizer. Zijn besprekingen lijken dan ook in niets op de poëziekritieken, die we bij tijd en wijlen in de kranten lezen. De vraag of iets goede of slechte poëzie is (..) is totaal niet aan de orde (..) Hans Groenewegen heeft heel veel zin verzameld in deze forse bundel van vierhonderd pagina's en hij heeft die zo herschikt, dat er zin aan toe is gevoegd. Ik heb al een tweede exemplaar aangeschaft om weg te geven en ik sluit niet uit dat er meer zullen volgen.'' Wilken Veen, 'Nieuwe boeken', in: Ophef, 17(jul 2012)2, 39-40.
''Groenewegen beperkt zich niet tot één poëtisch genre of één type dichter,
doet niet of nauwelijks aan kwaliteitsoordelen, neemt dichters niet de maat en
het is duidelijk dat een begrip als ontoegankelijk voor hem niet bestaat. Hij
heeft aandacht voor betekenis, vorm en klank, weegt de plaats van het gedicht
in de bundel, heeft een scherp oog voor verschuivingen en ontwikkelingen
binnen het oeuvre van een dichter. Je proeft dat hij schrijft in voortdurende
dialoog met de lezer en dichter die hij zelf is. Hij is bereid zich
voortdurend te verantwoorden voor zijn interpretaties, die hij nooit oplegt
maar die zich als vanzelfsprekend aandienen, ook als hij, wat meerdere keren
gebeurt, op eerdere opvattingen terugkomt. Zijn poëtica is: goed lezen,
herlezen, ter discussie stellen. Daarbij valt vooral ook zijn ongelooflijke
belezenheid op; het lijkt wel alsof hij alles kent wat de laatste decennia in
het Nederlands taalgebied aan poëzie geschreven is.
In een noot bij het essay over Hélène Gelèns schrijft
Groenewegen: ‘Als ik over bepaalde poëzie heb geschreven, was mij die de
moeite waard – en is ze volgens mij de uwe waard.’ Hij heeft daarin volstrekt
gelijk. ‘Zin’ geeft dit boek, volop.'' Joop Leibbrand, 'Zoeker naar de aard
van het gedicht',
Meander, 14 juni 2012.
''Vroeger zou ik zeggen: 'Een mooie essaybundel over dichters die ik eerst
niet begreep, die ik soms nog steeds niet begrijp, maar over wie ik wel wijzer
ben geworden.' Nu doe ik dat niet meer. Het wordt: Uit liefde voor de poëzie
(..) neemt Groenewegen ons mee in bewondering én zijn twijfels over het werk van
Nederlandstalige dichters. Soms zegt hij onomwonden: 'Ik weet het niet' (..) of
bepleit hij dat studenten wekelijks een gedicht uit hun hoofd leren (..) Hij
brengt het idee zelf in de praktijk (..) wat een prachtzin oplevert die zo in
een dichtbundel kan": 'Vandaag leer ik een gedicht van Ruth Lasters uit mijn
hoofd.' '' Arjen Fortuin, 'Marketing voor de vrouw', column in NRC/Handelsblad
22 juni 2012.
Over mijn essay betreffende
Gertrude Starink, De weg naar Egypte
''Hans
Groenewegen schreef
in een essay prachtig
over de wil om deze tekst als een verhaal te begrijpen: Starink ‘plant het
verlangen in de lezer om wat alleen al als muziek kan worden genoten ook te
duiden, een drang om via een groeiend begrip een ingewijde te worden in de
wereld die zij tekent. Naar mijn ervaring echter dient men haar tekst deinzend
in zich op te nemen’. Groenewegen interpreteert De weg naar Egypte
eerder als een ‘incantatie’ dan als een verhaal. Inderdaad heeft het weinig zin
om je blind te staren op de Egyptische, Griekse en Germaanse motieven, en
daaruit één leeswijzer te destilleren.'' Laurens Ham bespreekt de nieuwe uitgave
van haar verzameld werk op
De Reaktor, op 18-4-2012.
Over
Het handschrift van Lucebert
''Groenewegen zoekt het antwoord in het
materiaal, en dat maakt van zijn essay een spannende speurtocht (..) Nu onttrekt
de poëzie van Lucebert zich aan eenduidigheid, maar door de verzen en de
tekeningen naast elkaar te leggen en de dubbelkunstenaar daadwerkelijk op beide
terreinen te volgen doet Groenewegen voorstellen die controleerbaar en de moeite
waard zijn (..) Dat is een kunststukje van de beschouwer, dat bewijst hoe lonend
het kan zijn dicht bij het werk te blijven, zonder voor de essayistenneiging te
bezwijken om op te stijgen tot literatuurhistorische of
literatuurwetenschappelijke abstracties. Het handschrift van Lucebert
is een verrijking in meer dan één opzicht - niet alleen mogen we over
Groenewegens schouder mee loeren in de dwaaltuin van het volgestouwde atelier,
we worden ook aangespoord mee te denken met zijn vermetele interpretaties (..)
Ik ontken niet dat Luceberts laatste bundels getuigen van deernis, woede,
verrotting en geweld, maar anderzijds is die donkerte in zulke spetterende,
pesterige en kolkende regels neergesmeten (of zomaar zoetgevooisd neergevlijd,
want te midden van alle heisa kon hij ook de antieke minstreel uithangen), dat
Groenewegen de creatieve impulsen die van somberheid kunnen uitgaan vermoedelijk
onderschat. 'Overal zanikt bagger': dat is vitaal pessimisme! Maar ook
dat is een verdienste van het boek: we worden vrij gelaten er bijwijlen het onze
van te denken.'' Arjan Peters, 'Een oog om de blinden te redden', in: de
Volkskrant, 1-5-2009.
''Als eerste vergelijkt Hans Groenewegen grondig gedichten en tekeningen van Lucebert met elkaar (..) Dat is een riskante onderneming (..) <er> komt veel aan bod dat in de traditionele Lucebert-studie blijft liggen (..) zelfs op het grootste raadsel uit de lucebertistiek geeft hij een nieuw antwoord - de vraag naar de betekenis van 'de analphabetische naam'.'' Yra van Dijk, ''Lucebert vermomde letters als poppetjes'', in: NRC/Handelsblad, 22 mei 2009.
''Gelukkig zijn er in de florerende Lucebert-vorsing twee essayisten opgestaan die goed thuis zijn in zowel de beeldende kunst als de poëzie. Drie jaar geleden verscheen bij de Historische Uitgeverij Vlek als levenswerk: Lucebert op papier van Cyrille Offermans, waarin vooral de tekenaar centraal stond. In hetzelfde fonds is nu een, wederom voorbeeldig vormgegeven, boek van Hans Groenewegen uitgekomen, dat voor het eerst een serieuze poging doet beeld en woord op zo’n manier met elkaar in contact te brengen dat ze elkaar wederzijds verhelderen. Grondige analyses van tientallen tekeningen en gedichten worden samengebracht tot een overtuigende visie op Luceberts fascinerende kunstenaarschap, wat niet betekent dat er niets tegen in te brengen zou zijn. Groenewegen heeft, zoals het een moedig essayist betaamt, geregeld de neiging in het toekennen van betekenis zo ver te gaan dat raadselachtige openheid omslaat in al te specifieke eenduidigheid. Niets verplicht de lezer echter Groenewegen in alles te volgen. Hoe dan ook is dit boek een enorme aanwinst voor het Lucebert-onderzoek. (..) Ondanks de zwakke momenten waarop Groenewegen zich te zeer heeft laten meeslepen door zijn drang tot interpretatie is de ontwikkelingsgang die hij schetst alleszins plausibel.'' Piet Gerbrandy, 'ik heb in het gras mijn wapens gelegd', in: De Groene Amsterdammer, 28-5-2009.
''Het
handschrift van Lucebert
is een prachtig
uitgegeven studie die alleen al de moeite waard is vanwege de vele afbeeldingen
van Luceberts beeldend werk. Maar het boek biedt veel meer. Het is een erudiete
zoektocht naar de verborgen drijfveren en ondoorzichtige patronen in dit oeuvre.
Groenewegen laat zien dat ook bij een complex dichter als Lucebert een
oeuvre-overstijgend helikopterperspectief mogelijk is. Hoewel hij een grote lijn
beschrijft, maakt hij die aannemelijk door het bespreken van vele gedichten en
tekeningen. Telkens mondt de analyse van een of twee gedichten uit in een
positionering van het oeuvre.
Anders dan Oegema en Salemink was Groenewegen als onafhankelijk essayist niet
gebonden aan wetenschappelijke normen. Die vrijheid leidt er bij Groenewegen
vooral toe dat hij zijn studie niet systematisch opzet, maar dat hij zijn eigen
zoektocht ook in het essay laat zien. De lezer moet daardoor af en toe goed
puzzelen om de rode draad van het betoog te ontdekken. Wie dat doet, zal zien
dat er dan een overtuigend betoog naar voren komt, geschreven door een vakkundig
interpreet.
(..)
Het is de verdienste van Jan Oegema en Hans Groenewegen dat zij in hun studies deze dubbelzinnigheid tot inzet van hun interpretatie nemen. Zij laten zien dat het talige bouwwerk van Luceberts gedichten een perspectief opent op de wereld (Groenewegen) en op het hogere (Oegema). Zij zetten daarmee de techniek van de close reading in om de gedichten voor ons lezers te laten spreken. Daarmee laten ze zien dat de soms ten onrechte verguisde wetenschappelijke sport van de poëzie-interpretatie nog altijd hoogst relevant is.'' Sander Bax, 'Stem die geen stem geeft. Lucebert tussen mystiek en moraal', in: Liter 58(juni2010).
''Offermans
en Groenewegen, twee van Nederlands meest uitmuntende essayisten, bezochten
onafhankelijk van elkaar het atelier van Lucebert in Bergen, waar de kunstenaar
vanaf 1956 verbleef (..) Groenewegen raakte in Lucceberts atelier gefascineerd
door zijn tekeningen en hij onderneemt een zoektocht naar de relatie tussen zijn
tekeningen en zijn gedichten (..) hij lijkt het artistieke oeuvre van Lucebert
niet op te vatten als een leesbare tekst, maar als een schrijfbare tekst (..) literatuur die de lezer ertoe aanzet om mee te denken, mee te creëren
(..) Offermans en Groenewegen hebben het allebei uitgebreid over de weerzin, die
zowel uit Luceberts poëzie als uit zijn tekeningen spreekt, maar beiden raken in
laatste instantie gefascineerd door de achterkant van die weerzin: de deernis (..) Zij doen dat elk vanuit hun persoonlijke blik (..) soms komen zij op
hetzelfde uit (..) Maar doordat ieder zijn eigen tocht maakt aan de hand van
Luceberts oeuvre, is er van overlapping geen sprake. Een derde, even briljante
essayist, zou ook zijn toch langs Luceberts ogen, vlekken, maskers en monster
kunnen maken zonder dat we een déja-lu-gevoel hebben.'' Elke Brems, 'Weerzin
en deernis. Portretten van Lucebert', in: Karakter, tijdschrift van
wetenschap, nr. 29, 2010, pp. 9-11.
''De auteur laat
zich geheel door zijn eigen observaties leiden, als lezer kijk je met hem mee.
Groenewegen is een goed lezer – dat wisten we al uit eerder essaybundels over
poëzie, zoals Schuimen langs de vloedlijn en
Overvloed – maar
blijkt ook een goed kijker. Hij 'ziet' veel. En hij kan bovendien beeldend
beschrijven wat hij ziet en leest'', Kiki Coumans,
8 weekly.
''Hoewel
Groenewegen Luceberts geschreven en beeldend werk als twee volwaardige, autonome
disciplines beschouwt, suggereert hij dat hun combinatie een derde, nog rijker
oeuvre oplevert (..) zijn bevindingen worden gekleurd door een opvallend
persoonlijke toets. De toon van het boek is eerder zoekend dan academisch,
eerder intimistisch dan groots (..) Groenewegens poëtische stem gaat de analyse
echter niet uit de weg. Weinig literaire studies laten de lezer in deze mate
meedrijven op de onbevangen en enthousiaste ontdekkingsstroom van de auteur'', De leeswolf,
september 2009.
''Groenewegen schrijft in een persoonlijke stijl en mijdt het woordje ‘ik’ niet.
Mede daardoor is dit boek, ondanks het vaak duistere werk van Lucebert, goed
toegankelijk. De analyses van de gedichten, de beschrijvingen van de tekeningen,
het vele opgenomen beeldmateriaal en de fraaie boekverzorging maken het tot een
aantrekkelijke uitgave voor Lucebertliefhebbers, en mogelijk ook tot een
enthousiasmerende eerste kennismaking voor wie weinig van de kluizenaar uit
Bergen weet.''
Nederlands Dagblad 25/9/09.
''<Groenewegen> onderdrukt zijn
duidingsdrang niet noch schuwt hij de lyrische vervoering (..) Vlek als
levenswerk (Cyrille Offermans) en Het handschrift van Lucebert
vormen een weelderig en full-color geïllustreerd tweeluik dat een helder inzicht
biedt in het atelier en de psyche van een consequent en compromisloos kunstenaar
voor wie, zoals hijzelf getuigde en zoals beide boeken bevestigen, ''het
dubbeltalent niet problematisch'' was.'' Renaat Ramon, 'Toeval is een vlek', in:
Poëziekrant, 2009/5.
''Dankzij dit boek vol schitterende illustraties en al even schitterende teksten komt de lezer nader tot Lucebert'', J.W. in: De stem van het boek, 20(2009)2.
Als er boeken zijn over een beeldend kunstenaar en dichter die je enthousiast maken om diens werk zelf ter hand te nemen, dan behoort Het handschrift van Lucebert zeker daartoe (..) Het boek hort thuis in de rij van werkelijk schitterend uitgegeven boeken waarop de Historische Uitgeverij patent heeft. De typografie, het papier, de druk waarbiuj citaten in een andere kleur staan, maken het boek een feest voor het oog. Voorts treffen we hier meer dan honderd niet eerder getoonde tekeningen aan van de meester, kleiner dan hun originele formaat, maar iet te klein. Het boek is bijna volmaakt vormgegeven. Er spreekt liefde uit. Wim Reedijk, 'Hans Groenewegen en Luceberts handschrift', In de Waagschaal,38(27 juni 2009), 13-15.
Over Al
ben ik duister, 'k zet me glanzend uit
''Het is een in menig
opzicht intrigerende verzameling teksten geworden - niet het minst vanwege de
bonte verscheidenheid van auteurs (..) wetenschappelijke, doorwrochte passages
en intens persoonlijke ontboezemingen wisselen elkaar af (..)
Indrukwekkend is <Groenewegens> stuk, waarin hij narratieve structuren laat oplichten in de bundel <Substrata> (..) die analyse geeft hoop aan wie neerzeeg bij Groenewegens schampere verzuchting dat reflecties over het genre in tegenwoordige studies alle plaats opslokken: 'Aan goed lezen komt men niet meer toe.' '' Tom Sintobin, in: Spiegel der Letteren, 51 (2009) 2.
''Hij bespreekt en interpreteert de in het oeuvre van Van de Woestijne wat
afwijkende bundel Substrata zonder lezing van de gedichten overbodig te maken.
Groenewegen heeft veel verstand van poëzie en een uitstekende pen en dat bewijst
hij hier opnieuw. In zijn interpretatie van de bundel komt hij tot uitspraken
die het gehele oeuvre van de dichter aangaan: Groenewegen is in staat in twintig
bladzijden de karakteristieken van het dichterschap van Van de Woestijne bloot
te leggen en aan te geven waarom de bundel Substrata daarin een sleutelpositie
inneemt.'' Jaap Faber Vooys 26(mrt 2008)1.
Dirk De Geest schrijft: 'Hans Groenewegen is een van de allerbeste essayisten over poëzie op dit ogenblik. Als hij over poëzie schrijft, gebeurt dat niet vooringenomen, niet vanuit een bepaalde visie die per se aan het werk van anderen opgedrongen moet worden. Groenewegen lezen is ervaren wat poëzie kan betekenen, hoe vorm emoties kan wekken, hoe afstandelijkheid en liefde haast perfect samen kunnen gaan (..) Als lezer van zijn dichtbundels zit je als het ware te zoeken naar de realisatie van zijn eigen kritische visie (...) ga je op zoek naar echo's van de dichters die Groenewegen zelf intens bewondert. Toch valt vooral de eigen toon van Groenewegen op (..) Een zekere luciditeit in de menselijke eindigheid maakt het ondraaglijke niet lovenswaardig of zinvol, maar heeft wel een zeker louterend effect. Het zijn thema's die in deze gedicht voortdurend blijven resoneren, maar die tegelijk op een persoonlijke manier worden vertolkt. Dat de dichter een zekere cerebraliteit niet schuwt en vaak alludeert op eerdere literatuur beschouw ik daarenboven als een pluspunt. Groenewegen is een bescheiden*, maar tegelijk interessant en rijk dichter.' In: De leeswolf, 5/2005. * Houdt de bescheidenheid niet op als je dit citaat op je website overneemt? (hg)
''Groenewegen leest graag en kan daar werkelijk goed over schrijven; hij schrijft graag en het resultaat daarvan is werkelijk goed te lezen'' Thomas Möhlmann in: Awater, herfst 2005.
Over Overvloed
'Misschien is het omdat hij zelf ook dichter is, maar Hans Groenewegen is goed voor de poëzie. In Overvloed bespreekt hij bijna veertig poëziebundels. Allemaal worden ze even serieus genomen en even liefdevol aan alle kanten bekeken ... Alles mag meedoen, van de abstracte en filosofische gedichten van Erik Spinoy tot de anekdotische poëzie van Ingmar Heytze (..) Groenewegen is zo redelijk dat je er kriegelig van kan worden. Als er voor de zoveelste keer iets genuanceerds staat (..) zou je wel eens willen dat hij wat korter door de bocht zou gaan. Zelf over Ilja Pfeijffer, zijn tegenpool, blijft Groenewegen billijk (..) Hoe zachtaardig Groenewegen ook omgaat met poëzie, hij zet haar niet onaanraakbaar weg in een glazen kastje. Hij gaat ieder gedicht haast te lijf. In zijn beschouwingen gaat het niet alleen om de woorden, maar is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de bladspiegel, de omslag van de bundel of de titel (..) Door die aandacht voor alles wat gewoonlijk in de marge blijft, is Groenewegens werk 'deconstructief' in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Niet omdat hij afbreekt wat hij tegenkomt, maar omdat hij elementen naar voren haalt die doorgaans buiten beschouwing blijven (..) Groenewegen kan prachtig schrijven (..) maar één ding is zeker: als ik dichter was, zou ik het fantastisch vinden om door Groenewegen besproken te worden.'' Yra van Dijk, 'Met te weinig oogkleppen', in: NRC Handelsblad, 31-3-2006.
''Je leest niet vaak stukken waarin de lectuur zo grondig wordt voortgezet, en waarin consequent wordt getoond dat je altijd nog een paar treden verder de diepte in kunt. Dat heeft ook een nadeel. Soms blijft Groenewegen zo lang en zo bereidwillig naar een paar regels kijken dat het essay zelf tot stilstand lijkt te komen. Ik was tijdens het lezen van dit boek enkele malen opgelucht als bleek dat Groenewegen ook eens een ferme uitspraak durfde te doen (..) Briljant is Groenewegens analyse van De laatste modernist van H.C. ten Berge, heel overtuigend zijn pleidooi voor Aap van Erik Bindervoet - ik zie me gedwongen dat boek opnieuw te gaan lezen. In een van de sterkste essays legt Groenewegen een verband tussen Luceberts schilderij De drie groeifasen van een dichter en de ontwikkeling van diens dichterschap (..) Moeten we niet vaststellen dat Groenewegen wel degelijk cijfers uitdeelt, maar dan impliciet? En dat dat niet erg is?' Piet Gerbrandy, 'De vrijheid van de criticus', in: De Groene Amsterdammer 20/1/2006.
''Overvloed is een boek dat je tot het einde toe aan het denken blijft zetten, over poëzie, over taal, over de soms schijnbaar willekeurige loop van poëtische ontwikkelingen in de afgelopen eeuw. En al kan de gedegenheid van Groenewegens aanpak soms wat saai aandoen, de vragen die hij opwerpt blijven prikkelen. Tijdens het lezen had ik vaak de neiging terug te bladeren omdat me ineens iets te binnen schoot: want wat je daarnet zei, daarbij vraag ik me toch af (..) Alsof ik dagenlang in gesprek was met deze wakkere, scherpe, en toch altijd nobele poëziecriticus.'' Jannah Loontjens, 'Plicht tot voorbeeldigheid', in: Bres 236 feb/maart 2006.
''Groenewegen is een heel secure lezer, die ook aandacht heeft voor de kleinste betekenisvormende factoren: interpunctie, bladschikking, klankverschijnselen, metrische en ritmische patronen. Closereading in de goede zin van het woord. Anders dan de Merlynisten probeert hij niet het koste wat het kost 'eenheid' in een gedicht of oeuvre aan te brengen. Veel moderne en hedendaagse poëzie leeft immers van breuken, betekenisverschuivingen, allusies die niet in een nauwsluitende analyse kunnen worden gevat. De criticus is in eerste instantie een lezer die zich laat verrassen, zintuiglijk leest, hardop verklankt en luistert, zichzelf observeert en zijn tentatieve interpretaties door andere gedichten laat weerleggen (..) Groenewegen doet weinig toegevingen aan de lezer. Je moet je aandacht er verdraaid goed bijhouden om hem op zijn kronkelwegen (en die van de dichter) te volgen. Voor een eerste kennismaking met een dichter zijn de stukken te veeleisend. Wie al enigszins (of zelfs grondig) met het werk vertrouwd is, krijgt echter een schat aan inzichten in dichterlijke methode en thematiek (..) Het is jammer dat deze schitterende verzameling commentaren in zulke kleine letter gezet is.''
Erik de Smedt in De leeswolf 8/2005.
''Groenewegen heeft een ruim hart en kan veel dichters aan: onder anderen Ten Berge, Duinker, Geerds, D'haen, Spinoy, Insingel, Lucebert (mooi met diens schilderkunst gecombineerd), Stitou, Vegter, Brassinga, Oosterhoff, Wijnberg. Een heel scala waaruit blijkt dat poëticale vooringenomenheid hem vreemd is.''
T. van Deel voor de bibliotheekinformatiedienst Biblion, 13-10-2005.
''Elk essay in zijn bundel Overvloed over poëzie sprankelt door de frisse en open benadering van de dichtkunst (..) In de handen van Groenewegen krijgt de poëzie een grote urgentie en dynamiek (..) Voor Groenewegen is elke herlezing een nieuwe ervaring en is elke lezer een nieuwe maker van het gedicht (..) Zo volgt de lezer gefascineerd de woorden van Groenewegen naar nieuwe poëtische uithoeken. ''
Jurjen Simmelink op www.8weekly.nl 12/10/2005.
''Er is in Overvloed veel dat voor hem pleit: zijn grote kennis van de verstechniek, het zuivere oor voor de klank, het scherpe oog voor zelfs de meest minutieuze details en verrassende betekenismogelijkheden. Vooral in zijn scherpzinnige beschrijvingen is hij heel goed, als hij - al zeker van zijn zaak - hardop wikt en weegt en de lezer beweegt mee te denken. Steeds voorzichtig, kalm, evenwichtig, consciëntieus. Derhalve soms een tikkeltje saai en te weinig brutaal, al schuwt hij de polemiek niet (..) Groenewegen past toe wat hij gelezen en geleerd heeft en dat doet hij, laat daarover geen misverstand bestaan, razend knap en steeds op basis van originele invalshoeken. Maar er is ook een soort kennis die voortkomt uit een zekere geniale gekte, een dwarsheid en oorspronkelijkheid die de lezer overdondert en verbluft. Overloed maakt de lezer wijzer en rijper, maar 'de schok der herkenning' blijft uit.''
Joop Leibbrand op Meander 24/9/2005.
Over
schuimen langs de vloedlijn
‘Hans Groenewegen heeft over moderne
Nederlandse poëzie een aantal bijzonder lezenswaardige beschouwingen geschreven
(...) In die kritiek laat Groenewegen zich kennen als een kritisch, maar
allerminst dogmatische lezer, voor wie zowel de barokke poëzie van Lucebert als
de ogenschijnlijke schraalheid van Faverey fascinerend blijken.’ Dirk
De Geest,
in: Leesidee , 4/2003.
'Ik ben het nieuwe essayboek van Hans Groenewegen aan het lezen. Groenewegen
schrijft intelligent, erudiet en toegankelijk. Ik vind hem natuurlijk te
democratisch en te anekdotisch, maar daar gaat het me nu niet om; dat doet geen
afbreuk aan hoe goed hij is.' Jeroen Mettes, Poezienotities, 30
augustus 2005.
'Het interessante van dit boek is dat
er niet enkel af en toe wordt geschopt tegen de terreur van de middelmaat en het
modieuze anti-intellectualisme dat de culturele elite zich eigen heeft gemaakt,
maar dat het in de teksten toont hoe verrijkend het is om gaandeweg te
begrijpen, bij een tweede lezing niet hetzelfde te ontdekken maar iets nieuws.’
Dietlinde Willockx in: Tijd Cultuur, 4-9-2002.
‘De essays van Hans Groenewegen in
Schuimen langs de vloedlijn zijn niet bepaald licht of luchthartig, eerder
wat zwaar op de hand en volumineus, maar daarin schuilt juist hun kwaliteit.
Hier is iemand uiterst serieus en ongemakzuchtig met poëzie bezig, in de
wetenschap dat het om iets belangrijks gaat (..) Zijn belangstelling is breed
georiënteerd, niet enghartig, en wie hem bij zijn opsporingen volgt, komt veel
over poëzie te weten, en dus ook over de taal en het leven.’ T. van Deel in:
Trouw, 19-7-2003.
‘Even aantrekkelijk, maar nu door de
sterk empathische wijze waarop hij poëzie en dichters benadert, zijn de stukken
van Groenewegen.’ Wam de Moor in: De Gelderlander, 14-2-3003.
'Deze essays kunnen fungeren als het
breekijzer waarmee men het officiële literaire discours ontwricht, misschien wel
juist omdat ze daar niet op uit lijken te zijn.' Marc Reugebrink in: Yang,
38(dec. 2002)4.
‘Het intrigerende aan deze essays is
dat ze in de breedte hele oeuvres omspannen, terwijl ze in de diepte die ene
lichtstraal volgen die de auteur erop laat schijnen en erin laat binnendringen (..) Vandaar dat de auteur altijd bereid is om te nuanceren wat hij stelt ... om
zijn beweeglijk commentaar voortdurend te confronteren met de verzen zelf (..)
Groenewegen gaat op het werk zelf af, niet op de entourage of haar rumoer dat de
teksten zelf meer en meer dreigt te overstemmen (..) Groenewegen maakt dat je zo
snel mogelijk met je eigen loep naar de besproken bundels wilt gaan kijken (..) Schuimen
langs de vloedlijn is een boek waarvan je zou wensen dat je het zelf had
geschreven.’ Stefaan Evenepoel in: Poëziekrant, 26(2003)5.
‘Groenewegen slaagt erin raadselachtige dichters te introduceren vanuit een intense lezing, die hij helder in een tekst weet te vatten. Hij vertrekt steeds vanuit de uniciteit van de dichters die hij bespreekt.’ Bart Meuleman in Standaard der Letteren, 24-4-2003.
Geschreven
over Met schrijven zin verzamelen. Over
poëzie in de Lage Landen
Geschreven
over van alle angst ontdaan
Geschreven
over zuurstofschuld.
Geschreven over en gingen uit sterven.
Geschreven over lichaamswater.
Geschreven over grondzee.
Geschreven over Het handschrift van Lucebert.
Geschreven over Revolver, dossier Karel van de Woestijne.
Geschreven over overvloed.
Geschreven over schuimen langs de vloedlijn.
Geschreven over die zo rijk zijn aan zichzelf.
Geschreven over door geen poëzie meer uitgewist.
Geschreven over licht is de wind der duisternis.
Geschreven over en gene schitterde op de rede.
Alle kritieken
samen