maar blijft de zee

 

wat ik nog voor je heb, de ruwe schil onder de huid

tot in de ziel gekrompen krimpt maar door, een handvol nek

wervels, dürers walvis, in de longen weer minder licht

dan gister, dit is het, wat niet blijft, en m'n mond van stuif

zand roept je nog, tegen aflandige wind in naar zee


 

noodtrap

naar het schone geheim