roerloos, alleen zijn kop beweegt, weegt de zilvermeeuw
de drukverschillen over een vleugelspanne licht.
lucht is er niet. het zand en wie daar op ligt, gezicht
omhoog, het heeft geen gewicht omhoog, zoals de zon,
dat hij met zijn gevederte overwegen kon.
tegen het strakblauw fond waarlangs de meeuw zijn metingen
verricht in evenwichtig glijden, zijn onderaan
de vleugelveren zo met ondoorzichtig wit licht
verzwaard, dat weliswaar het drukverschil niet nauwkeurig
meer valt af te lezen, maar wel daardoor het zand wit oplicht.
ik had niet moeten kijken naar, blik op oneindig
bijna, die zonbalans in zweeftoestand. verblind. blind
herinner ik de koelte van zilverwilgen, hoe,
met zon doorgloeid haar groen gebladerte ziltwit wordt.
als mist dicht genoeg is, is een akker kalme zee
en ik loop op een smalle vloedlijn met kraaien mee